Geschiedenis van Brouwershaven

 

Gilden van ambachtslieden

Ook het gildenwezen bloeide in het stadje. Er waren wel 12 verschillende gilden, zoals van de hoveniers, de kuipers (makers van vaten voor bier, haring en meekrap). De wevers, de schippers en de zakkendragers of stadsarbeiders. Deze laatsten, verenigd in het St.Jansgilde, zorgden voor het vervoer van handelsgoederen binnen de stad en het lossen en laden van schepen. Elk lid moest op werkdagen een half uur voor zonsopgang bij de Stadswaag zijn. Dan werd geloot (gesmakt,( waarschijnlijk met dobbelstenen) wie die dag zou werken. Kwam er overdag werk dan werd de bel aan de waag geluid. Een originele, op perkament gestelde gildebrief met bepalingen voor de leden, uit 1599 is bewaard gebleven. Hoewel Napoleon in 1798 alle gilden verbood bleef het St.Jansgilde bestaan tot 1921.

De zakkendragers waren onmisbaar!

 

Nieuw Waaggebouw

In 1648 vernieuwde men het Waaggebouw, dat eerder in de Zuiddijkstraat stond en in 1597 op de plaats van het Spuihuis boven de spuisluis was gebouwd. Hiertoe werd de belasting op bier verdubbeld In de Sleepstraat, naast het Spui, kwamen een nieuwe visbank en een vismarkt.Ook bouwde men bij de Waag een nieuwe kraan voor het laden en lossen van goederen. Deze werd bediend door 8 mannen, de kraankinderen, zo genoemd naar het feit dat vroeger kinderen, lopend in een rad, de kraan in beweging brachten.

 

Brouwershaven voorhaven van Rotterdam

Omstreeks 1820 kreeg het stadje een nieuwe opbloei.

In 1824 werd de Nederlandsche Handelmaatschappij opgericht, een nationale instelling ter bevordering van import en export. Door de invoering van het Cultuurstelsel in Nederlandsch Oost-Indië werden daarvan producten ingevoerd via Rotterdam. Door de Belgische afscheiding was Antwerpen geen Nederlandse haven meer en de doorvoer naar het Duitse Roergebied werd steeds belangrijker. Rotterdam werd een wereldhaven en de schepen werden steeds groter.

De toegangswegen tot de Rotterdamse haven, de Brielse Maas en het Goereese Gat werden door verzanding ondieper, zodat de grotere schepen het diepe Brouwershavense Gat binnenliepen.

De Nederlandsche Handelmaatschappij schreef voor dat schepen met een diepgang van meer dan 55 decimeter dit zeegat moesten kiezen om vervolgens door de binnenwateren naar Rotterdam te varen. Echter, diepgaande, zwaar geladen schepen konden deze wateren niet bevaren, zodat een deel van de lading moest worden overgeladen in lichters, die wel binnendoor konden, wat voor vele gelichte, grote schepen ook mogelijk was. De grootste vaartuigen bleven op de rede van Brouwershaven liggen, gemeerd aan een der vele duc-d’alves, wachtend op een retourvracht.

Passagiers voor Indië kwamen meestal pas in Brouwershaven aan boord, daar de reis over land daarheen geriefelijker was dan een bootreis door de binnenwateren, die door tegenwind soms vele dagen kon duren. Ook het tijdstip van vertrek vanuit Brouwershaven was afhankelijk van het weer. Spottend zei men dan ook:

"Brouwershaven ligt halverwege de weg naar Indië!"

Het barkschip "Sliedrecht", waarvan een kaart met een "dagelijks bestek"is bewaard gebleven vertrok 15 januari uit Brouwershaven en kwam 17 mei in Batavia (nu Jakarta) aan, een reis van 122 dagen, zonder ergens aan land te gaan! Men doodde de tijd met het opvoeren van toneelstukjes!

Dit alles gaf veel bedrijvigheid en werkgelegenheid. In 1826 bleek behoefte te bestaan aan een reddingboot en om het binnenvaren te vergemakkelijken werd het zeegat in 1830 voorzien van betonning. Loodsen en douanebeambten deden hun intrede, evenals scheepsagenten en een agent van de Nederlandsche Handelmaatschappij. Schepelingen werden gecontroleerd op besmettelijke ziekten en zo nodig afgezonderd in een quarantainegebouw. Bemanningen van schepen, die op vracht of beter weer lagen te wachten, zochten vertier in de stad, zodat het aantal café’s toenam tot 26. Voor passagiers die over land kwamen werden enkele grote huizen verbouwd tot hotels. In 1839 ankerden al 14 Oost-Indië-vaarders op de rede.

In 1844 begon een ondernemend Rotterdamer, Laurens Hartong, aan de bouw van een groot "Logement dn Badhuis"aan de Molenstraat. Er waren winkeltjes, logeerkamers, een muziekzaal en andere vormen van amusement. In het Stadhuis hangt een afbeelding van "Catsburg", maar wellicht is het nooit zo groot geweest, want in 1849 is het al afgebroken en van de stenen werden bij de molen kleine huisjes gebouwd. Een regenbak met een doorsnede van ruim 2 meter is tijdens de 2e Wereldoorlog, 1940-1945, nog als schuilkelder gebruikt.

Met het ontstaan van de nieuwe waterweg bij Rotterdam,veranderde in Bouwershaven natuurlijk ook veel

Toen er steeds minder schepen op de rede verschenen moesten de vissers zich weer toeleggen op de visserij. Er werd veel rog gevangen en voor gezouten garnalen bleek in Engeland een goede afzet te bestaan. Men verzond deze in manden naar Rotterdam, van waar ze per schip naar Londen gingen.

Brouwersche Inmakerij

Om meer werkgelegenheid te scheppen werd ook opgericht de "Brouwersche Inmakerij", gevestigd in de Poortdijkstraat, die vis, mosselen en gepelde garnalen inblikte Het pellen van garnalen als huisarbeid is ook, na het verdwijnen van de "Inmakerij", vanuit een pellerij op het Havenhoofd, nog tot in de 50er jaren een belangrijke bron van inkomsten geweest voor veel Brouwse gezinnen.

Deze verse gepelde garnalen werden voornamelijk geëxporteerd naar België en later ook naar Frankrijk.

Suikerbieten

Ook de verscheping van grote hoeveelheden suikerbieten vanuit de haven gaf in het najaar aan veel mensen werk. Aangevoerd met tramwagons en boerenwagens werden de bieten in grote hopen opgeslagen rond het beeld van Jacob Cats en rond de haven, waarna ze met kruiwagens over een plank in een schip werden gestort en naar de fabrieken werden vervoerd.

De teelt van suikerbieten was in de plaats gekomen van de meekrapteelt, die verdween doordat de rode kleurstof uit de wortels van deze plant, synthetisch kon worden bereid.

Watersnood 1953

De watersnoodramp van 1 februari 1953 richtte ook hier grote schade aan en eiste enkele slachtoffers, die uit angst hun huis verlieten en omkwamen in het kolkende water.

Vloedplanken voor deuren, ramen en straatopeningen liepen over of braken los uit de muren door de sterke druk van de stormvloed. In hoger gelegen huizen langs de haven stond het water meer dan 1 meter hoog. De oude kern van het stadje, immers op dijken gebouwd, stond slechts enkele getijden onder water. De andere wijken en ook de kerk, gelegen in de polder Schouwen, hadden van eb en vloed te lijden totdat het grote gat bij de Schelphoek, aan de zuidkust van Schouwen, in september 1953 was gedicht.Vooral voor het kerkgebouw was dit desastreus. Ook het maken van een houten beschoeiing door een internationale hulpploeg, kon het zeewater niet buiten houden.

Bezoekt U ook eens het in 2001 geopende watersnood museum in Ouwerkerk. Zeker de moeite waard. 

Keersluis en Deltawerken

Een keersluis aan de haveningang, die kon worden gesloten bij opkomende hoge stormvloeden, kwam gereed in 1957. In het kader van de Deltawerken, aangelegd ter beveiliging van de Zeeuwse delta tegen overstromingen, werden in 1965 de Grevelingendam en in 1970 de Brouwersdam aangelegd.